Tekst: Naomi Teekens
Manfred Trojahn is één van de belangrijkste hedendaagse componisten. Zijn oeuvre reikt van kleinkunstliederen en kamermuziek tot werken voor grootse koren en orkesten. Ruim tien jaar na de wereldpremière van zijn opera Orest keert hij terug naar De Nationale Opera met een nieuw werk gebaseerd op een klassieke mythe.
Als kind werd hij door zijn grootmoeder meegenomen op talloze wandelingen in de bossen rondom het Duitse Braunschweig, waar hij opgroeide. Hij wilde boswachter worden om voor altijd omringd te zijn door dieren, planten en bomen. Toch gebeurde er op zijn tiende iets wonderlijks. In het zomerhuis van zijn grootmoeder hoorde hij voor het eerst de klanken van een opera: Mozarts Don Giovanni. Vervolgens raakte hij verknocht aan de kunstvorm: “Ik kan me nog goed herinneren dat ik volledig in de ban raakte van de kracht en de magie die klanken kunnen hebben in een narratieve context. Ik wist zeker dat dit was wat ik met mijn leven wilde gaan doen.”
De klank van de menselijke stem
In zijn oeuvre is deze fascinatie voor het muzikale narratief in combinatie met de menselijke stem dan ook sterk te herkennen. De meeste van zijn werken, ook stukken die geen opera’s zijn, worden gekenmerkt door een vocale component. Zijn liefde voor literatuur is hier naar eigen zeggen ook aan verbonden: “Ik ben een heel literair persoon, dus dat het vertellen van verhalen zo’n prominente rol heeft in mijn leven – zowel muzikaal als door middel van woorden – is zeker niet verwonderlijk. Mijn liefde voor muzikale vertelling en de klank van de menselijke stem komen dan ook samen in het operagenre. Deze elementen dragen immers het drama en ontvouwen samen de verwikkelingen die hieraan verbonden zijn. Maar dit betekent niet dat het verhaal van een opera voor mij enkel besloten ligt binnen het muzikale en vocale drama dat ik heb gecreëerd op papier. Ik houd ook juist van de beelden en interpretaties die hieruit voortkomen en die de muzikale wereld complementeren. Het is voor mij bijzonder waardevol om het handschrift van anderen te zien resoneren met mijn muzikale signatuur, wanneer het werk wordt verklankt en belichaamd op het toneel.”
Liefde voor klassieke mythen
Zowel zijn vorige werk voor De Nationale Opera, Orest, als zijn nieuwste compositie Eurydice – Die Liebenden, blind zijn geïnspireerd door Griekse mythes en heroïsche figuren. Maar waar Orest zich duidelijk inbedde in de Duits-Oostenrijkse muziekcultuur door voort te borduren op de plot en het muzikale stempel van Strauss’ Elektra, laveert Trojahn in zijn nieuwe creatie juist voortdurend tussen de Germaanse muziektraditie en de Frans-mediterrane muzikale taal. Al is het laatstgenoemde misschien iets minder makkelijk te duiden: “Het libretto van Eurydice is in het Duits geschreven en is van mijn eigen hand. Voor mij is het een aurale pas de deux tussen enkele gedichten uit Sonette an Orpheus van Rainer Maria Rilke en het verhaal dat ik zelf wil vertellen met de mythe van Orpheus en Eurydice. De sonnetten hebben mij niet alleen geïnspireerd bij de totstandkoming van het libretto en muzikale frases, maar een paar van de sonnetten zijn ook letterlijk terug te vinden in de tekst. Mijn benadering van de mythe zelf is daarentegen sterk gericht op de Franse traditie, want voor mij is deze mythe – ook al is dit niet haar eigenlijke oorsprong – heel diep geworteld in de Franse cultuur. In mijn behandeling van het verhaal – zowel in de tekst als in de subtiele kleurver- anderingen in de partituur – heb ik me daarom vooral laten vormen door de benaderingen van de mythe in de werken van Jean Cocteau, Jean-Paul Sartre en Jean Anouilh. Het is daarom de Franse blik op de Griekse Oudheid die voor mij domineert in Eurydice – Die Liebenden, blind.”
‘Je kan niet houden van de doden’
Het idee voor een vocaal en muzikaal werk rondom de mythe van de twee geliefden Orpheus en Eurydice bestond al enkele decennia in de gedachten van de componist. Jaren geleden werd hij geprikkeld door één enkele zin in het boek Gesprek- ken met Leuco van Cesare Pavese, dat het uitgangspunt voor zijn compositie rondom de mythe zou gaan vormen: “In het boek vindt een dialoog plaats tussen Orpheus en een bacchante en hierin wordt het moment dat Eurydice zich op de drempel van de onderwereld bevindt beschreven. Eurydice zegt dan: ‘Je kunt niet houden van de doden.’ Voor mijn vertelling wilde ik me daarom focussen op een aspect dat vaak onderbelicht is gebleven. Ik wilde me juist richten op haar perspectief, haar verhaal en hiermee haar dramatische ontwikkeling. De Eurydice in mijn vertelling is daarom iets ouder dan Orpheus. Ze is een vrouw met een verleden die lief- de heeft gekend, maar ook verliezen heeft geleden. Ze voelt zich niet erkend in deze wereld, want haar verlangens zijn stuk voor stuk onbeantwoord gebleven. Hierdoor verlangt ze naar Pluto, de god van de dood, in de onderwereld. Maar aan het begin van haar reis naar hem ontmoet ze juist de jonge en pure Orpheus op wie – en op wiens zang – ze verliefd wordt, waar- door ze haar eigenlijke eindbestemming even vergeet. Maar hun ontluikende liefde wordt voortdurend gehinderd op het moment dat deze begint te bloeien, want Pluto kan en wil haar niet meer laten gaan.”